rauw bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: row (Zuidwest-Drenthe)

  1. rauw, niet gekookt etc.

    Ik lusse wel een rauw ei (Dwingelo)

    Rauwe metworst wuurd in de balken dreugd (Padhuis)

    Greunte ete wij vaeke rauw (Diever)

    Een plakkie rauw spek is wel lekker, rauw vleis zit gien smaak an (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. open, ontveld

    Ik schupte mij aaid de enkels rauw (Sleen)

    Geert hef een rauwe stee an de haand (Rolde)

    Zie ook:
  3. ruw, niet glad

    Ik heb de handen zo rauw, dat komt van het schraole weer (Klazienaveen)

    Zie ook:
  4. ruig

    Dat laand lig er rauw en roeg bie (Emmer Compascuum)

    Het dier is wat row in het haor (Wapserveen)

    Hij is zo rauw in het wark (Zuidwolde)

    Zie ook:
  5. onbeschaafd van taal

    Hie komt slim rauw over (Borger)

    Ze bint daor nogal rauw in de mond (Nijeveen)

    Hij hef wat rauwe proot over zich (Fluitenberg)

    Zie ook:
  6. ondoordacht

    Het völt mij rauw op de hoed

    Zie ook:
  7. globaal(Zuidwest-Drenthe Noord)

    We hebt een rauwe berekening meuken (Wapse)

    Zie ook:
  8. niet aangesneden(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    Veur zo'n 70, 80 joor lagen hier nog doezenden bunders rauw veen (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  9. onbegroeid(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Rauw veen is onbewassen veen (Roderwolde)

    Zie ook:
  10. in

    rauwe mes

    Rowe mest, dat is mest mit stro of aander streisel (Kerkenveld)

    Stront pak ie mit de schoepe en rowe mes mit de vörke (Dwingelo)

    roeg

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...