redeneren onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: redenèren (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord), riddeneren (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), rene'ren (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), renèren (Zuidwest-Drenthe Noord), renteneren (Zuidwest-Drenthe Zuid), reneren

Bron: H. Tiesing & H. Tiesing
  1. redeneren

    Redenèren kan hie, hij prat een vis uut het waeter (Dwingelo)

    Hij redeneert oe uut de stoel en giet er zölf op zitten

    Zij hebt lange mit hum riddeneerd, mar zij kunt hum niet aovertugen (Hoogeveen)

    Hij kan redeneren as Brogman (Fluitenberg)

    Hie reneert, ...redeneert al as een grote kerel (Sleen)

    Zie ook:
  2. praten, keuvelen

    Zij zaten mooi bij het vuur te renèren (Smilde)

    achter in de busse te redeneren (Ruinerwold)

    Ze zaten om de taofel tou te redeneren (Roderwolde)

    reseneren

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...