reep I repen, de, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. reep

    Ik heb daor een reep stof ofscheurd (Erica)

    Zij hef de rok een klein reepie korter emaakt (Fluitenberg)

    Za'k joe an repen snieden?

    Berend hef der nog een reep laand liggen (Vries)

    Zie ook:
  2. stuk chocolade

    Wij zult de kinder maor een reep sukkelao metnimmen (Drouwen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...