reperd -s, de
  1. .

    reperd

    wat een reperd is die koe! (Dwingelo)

    Die jonge is zoe'n reperd, die hef altied de boel kepot (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. een man, die veel kinderen heeft

    Die man, dat is een reperd; die kun zien kinder niet in ien trouwboekien holden (Sleen)

    Dei olde was vrouger een echte reperd, door was gien wich veur veilig (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...