.
reperd
wat een reperd is die koe! (Dwingelo)
Die jonge is zoe'n reperd, die hef altied de boel kepot (Hoogeveen)
een man, die veel kinderen heeft
Die man, dat is een reperd; die kun zien kinder niet in ien trouwboekien holden (Sleen)
Dei olde was vrouger een echte reperd, door was gien wich veur veilig (Barger Compascuum)