ril I -len, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: rille (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. smalle rand, ril

    As de snei vroren is en dreug is, drevelt de wind die snei op rillen (Eext)

    Ik heb die hamer even op de ril legd

    Met plougen is er een male ril zitten bleven op het laand

    Hij hef um elk beddegie

    een rille maakt (Noordscheschut)

    Zie ook:
  2. langwerpige hoop

    De kraopen lagen in een ril over het laand (Vries)

    Het bonksel lag in de koele op een rille (Barger Compascuum)

    De rangen eerst in rillen leggen en later in bulties (Zuidwolde)

    Het heui weur in rillen op het laand legd (Weerdinge)

    weersem

    Zie ook:
  3. plooi, rimpel

    Zij hef de hozen in rillen um de beeinen (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...