rillen II overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. in rillen leggen(Kop van Drenthe)

    Het stoppellaand gungen ze rillen. Dat is: de voor op de kop er naost op de stoppel leggen (Roderwolde)

    Zie ook:
  2. in rillen vallen(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Wollen sokken wilt makkelijk rillen (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...