rim -men, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: rimme (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. rand

    Aj de knieptange zuukt, die lig op de rimme in de schure (Ruinerwold)

    Er luip een dikke röt

    over

    Zie ook:
  2. rij opgestapelde turf (veend.) of brandhout

    De bagger wordt op rimmen zet (Barger Compascuum)

    As de torf egraven was, dan zetten ie ze eerst te dreugen op stoekies en later op

    rimmegies; dan kun de wiend er mooi deurweien (Hollandscheveld)

    Op rimmen zetten: De törf weur dan in de lengte tegen mekaar legd en dan weur er een scheertörf ac (Geesbrug)

    diek, ribbe

    Zie ook:
  3. plank in kast of kelder om iets op te zetten(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    De rimmen in de kelder moet even schoonmaakt worden (Klazienaveen)

    Mien vrouw hef de rimmen uut de kaste haald; zij hef er een hangkaste van maakt (Erica)

    Zie ook:
  4. rij op de smalle kant staande veekoeken

    Zie ook:
  5. dam, die men bij het graven laat zitten

    Der wuurd altied bij het törfgraven een rim zitten laoten um het water in de törfkoel tegen te hoo (Padhuis)

    Bij mooi weer kunt wij wal rimmen graven

    ribbe

    Zie ook:
  6. smalle hoop

    Wij hebt het blad op rimmen harkt (Coevorden)

    Ze hebt nog mor een smal rimmegie heui (Pesse)

    Daor leg een hiele rim ruumèer an de sloot langs (Stieltjeskanaal)

    Wij hebt al een hiel èende rim klaor

    Wij gooit de erpel op de rim

    Zie ook:
  7. opstaande rand

    Maak even een rim langs de erpelkoel (Zweelo)

    ril

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...