ris I -sen, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe

Ook: rist (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe)

  1. reeks, serie

    Der is een hiele ris hoezen ofbraand (Sleen)

    Op de diek leup een hiele ris jongen (Dwingelo)

    Die harken kost hum niet zoveule, hij kocht er seins een hele ris gelieke

    Ik heb er een hiele rist appelties hangen te dreugen (Oosterhesselen)

    rits

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...