rits I -en, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: ritse (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. ritssluiting

    In de dartiger jaoren haj al een rits in een schipperstrui, in de boks pas nao de oorlog (Sleen)

    Het bint mooie dingen, die ritsen, maar as ze kepot gaot, bint het rotdingen (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. snee

    Hij gaf hum toch een rits over het gezicht (Padhuis)

    Hie haar een deeipe rits in de haand (Balloo)

    Zie ook:
  3. soort (knip)mes met omgebogen voorstuk(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Een ritse is een messien, waor aj gleuvies mit sniedt (Ruinerwold)

    As wij bomen koopt, moej der even met de rits een kruus opzetten (Beilen)

    ritsmes

    Zie ook:
  4. snelle actie(Midden-Drenthe)

    In een rits was hij weg

    Het was mar een rits en dan was hij der weer (De Wijk)

    Een kip de kop ofhakken, daor moej niet bij naodenken, dat

    moej in ien rits doen (Sleen)

    Zie ook:
  5. reeks, serie

    Hij har een heile rits jongen achter zuk an (Barger Oosterveld)

    ris I

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...