rits III bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. opeens, met een ruk

    Jopk pakte de tuut en trök hum rits de kop of (Eext)

    Hie stun rits op (Sleen)

    ritsweg

    Zie ook:
  2. haastig, gejaagd(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Die is zo rits, die löp humzölf veurbij (Wapserveen)

    ritsig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...