roe II -den, roe, de, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn

Ook: roepaol (Midden-Drenthe), (Veenkoloniƫn), Spellingvarianten als bij: roe I

  1. paal van een hooischelf(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Een heuibarg hadden ze van vier roe, maar er waren er ook van zes roe (Havelte)

    Ik heb met de waogen tegen de rou an zeten (Zeyen)

    Zie ook:
  2. roede

    Gerdienen die op een roe hangt,

    kunt niet deurzakken (Schoonebeek)

    Zie ook:
  3. raamspijl

    De roeden

    van de ramen bint hielmaol verrot (Stieltjeskanaal)

    Der mut een nei roegien ien de roete (Hoogeveen)

    Het was vrogger lastig ramen wassen mit al die roegies (Elim)

    Zie ook:
  4. deel van het weefsel, waarover de scheringdraden lopen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie ook:
  5. roede van een hengst

    As de hingst de merrie dekken wol, mus ie de rou der meisttied inlaaiden (Barger Compascuum)

    zweep

    Zie ook:
  6. pijlijzer zoz, nd)

    Een roe is um te peilen of er ok brui in het heui zit (Buinen)

    heuiiez(d)er)

    Zie ook:
  7. molenwiek

    Der is ien roe van de meul kepot (Sleen)

    Zo'n roe weur hielemaole bedisseld (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...