roepen sterk, werkwoord, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: ropen (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), rooupen (Midden-Drenthe), roupen (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. roepen

    Moet wij der nog meer volk bij rooupen (Anloo)

    Even wachten hoeveul as e röp

    De koekoek rup tegen regen (Erica)

    Ik zal oe der morgenvro wel uutroepen

    Zie ook:
  2. schreeuwen

    Ie hoeft niet zo hard te roepen, ik bin niet doof (Ruinerwold)

    Roepen en reren

    Hij röp moord en braand (Meppel)

    Zie ook:
  3. wekken

    Ik heb oe al zo vake ereupen. Heur ie niet, da'k oe roepe (Zuidwolde)

    Zie ook:
  4. ontbieden

    Roep ze maor even; het is middag (Mantinge)

    Wil ie de hond roepen? Die is vlak achter het huus (Elim)

    Zie ook:
  5. pochen

    Het mot geweldig wezen, ze roupt er nogal over (Barger Oosterveld)

    Meester ruup er niet zo haard van

    Bron: Oeze Volk Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...