Ook: rak (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), rokkerig (Midden-Drenthe)
geen verband meer hebbend, loszittend, rammelend
Het wagenrad is rok, de spieken zit er lös in (Sleen)
De tun was zo rok, hij vuul van dreugte oet mekaar (Padhuis)
De krap van de deur is rok (Hijken)
De klinke is zo rok, der mut een nei plaatien an (Ruinerwold)
Die aolde kaore is slim rok (Roswinkel)
Dei olde fietse is rak, ..rok (Barger Compascuum)
De schere is rok in de nele (Coevorden)
ral
onstuimig(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Een aander woord veur rok weer is roezeboezig (Coevorden)