rondkomen
Hij komt nich rond mit zien geld (Nieuw Schoonebeek)
Het valt niet mee van zo'n loontie te mutten rondkomen (Noordscheschut)
tot een akkoord komen
Wij kunt niet rondkommen over de pries (Pesse)
Deur een goud gesprek binnen wai rondkommen (Norg)
de bocht maken
Hij kun met die wagen niet rondkommen (Emmen)
ten einde raad zijn
Wij zint zuver rondkommen met hum (Sleen)