roos III de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. koortsige ongesteldheid, verkoudheid

    An zien kleur kuj zeein dat e roos hef (Eext)

    Ik gao vrog hen bedde, ik heb roze in de hoed (Ruinerwold)

    Ik bin niks te lekker, ik heb roos in de hoed (Oosterhesselen)

    In de roos zei ie allemaole gekke dingen

    De roze is mij op de hoed vallen

    Zie ook:
  2. verdikking van tandvlees(Zuidoost-Drenthe)

    Hie hef roos in de mond, de gaogel döt hum zèer (Sleen)

    As het peerd roos hef, wordt dat oetbraand met een gloeiende bolt (Eext)

    Aj roos in de mond hadden, dan mus ie speulen met aluun (Hijken)

    selvethee broeken (Roswinkel)

    Zie ook:
  3. (zoz), in

    Tegen kwaoie roos kwam der een kerel van Nei Schombuk en die bezette zu'n

    zwien Antoniusvuur

    Zie ook:
  4. (zwz, md), in

    de roos in de hoed hebben

    As de zun an de locht komp, dan kriegt de boeren de roos in de hoed (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...