rumen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: roemen II, roemen (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

Bron: H. Tiesing & H. Tiesing
  1. ruimen

    De wiend ruumt hogerop

    De wind is wat ruumd; zo is de mist gauw vort (Sleen)

    Zie ook:
  2. schoonmaken(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Vroeger mus ij veul sloten rumen (Schoonebeek)

    Wij bint de hiele dag hen rumen west (Stieltjeskanaal)

    opladden

    Zie ook:
  3. opruimen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ie mut dalijk de dele rumen, want zij koomt er an mit een vaor heui (Ruinerwold)

    Zie ook:
  4. weggaan, ophoepeln

    Die meinsen, die mussen rumen; die konden mit de buurt niet worden (Klazienaveen)

    Te duvekater, wat wol die hond toen rumen (Hijken)

    Hij mus het veld rumen (Anloo)

    Zie ook:
  5. ruimer maken (zoz, md

    Dat gat moej nog een bittien rumen (Coevorden)

    Het pingat is te klein, dat moej wat roemen (Nieuw Dordrecht)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...