klauteren, klimmen
Wat hej toch aal op de eerpeldob te rutern en te repen (Eexterveen)
Moej hum ies tegen die zandbult op zien rutern (Sleen)
woelen
Ze kunden niet in slaop kommen en lagen mar te rutern (Coevorden)
Man lig nich zo te rutern, ik hol ja gien berre over (Barger Compascuum)
De kippen liggen te rutern in dat mulle zaand (Klazienaveen)
kruipen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Dat kind rutert al de hiele kamer deur
Hie kan nog niet lopen, maar wal rutern op ien bien (Dalen)
Met pannen leggen meuj achteruut rutern (Ruinen)
(zoz), in
achteroet rutern
Dende rutert ok achteroet