Ook: schande (Zuidoost-Drenthe)
schande
Het is een schaande, dat de mensen oe min maakt, as ie de waorheid zegt (Fluitenberg)
Het was vrogger een grote schaande, aj trouwen mussen (Havelte)
Het is schaande dat ik het zegge, maar ik mag ze niet (Hollandscheveld)
Die femilie is een schaande veur de buurte (Meppel)
Der wordt schaande van zegd, ...spreuken dat e der aal tegen opbeuden hef (Sleen)
Zie praot er schaande van dat e dat wicht zitten laoten hef (Eext)
Hij lop mit zien eigen schande te koop (Barger Oosterveld)
Deur schao en schaande woj wies (Een)
Hij maakt de hele femilie te schaande (Beilen)
Hij hef hum te schaande eten
Armoe is gien schande (Erica)
Schaande dat een kou schit in een dobbe met schoon waoter