schap -pen, het
  1. plank

    Een schap is een plank in de kast en in de winkel waren ok schappen (Hijken)

    is een plank aan de wand (Roderwolde)

    De busse staait op het tweide schap (Emmer Erfscheidenveen)

    Wij wilt nog een schap in de kelder maken veur de weckflessen (Borger)

    Zie ook:
  2. plankenkast, broodkast(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Het was door zo armoudig, de muze lagen dood veur het schap (Barger Compascuum)

    Een lös kassien an de kaante is een schap (Wapse)

    Zie ook:
  3. tapkast(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wij heb nog een paar an het schap drunken (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...