scharp I het, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: schaarp (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. scherp(e) voorwerp

    Wij hebt de veearts bij de koe had, hie har scharp in (Stieltjeskanaal)

    Pas op mit zwemmen in de wieke, daor kan wal scharp in liggen (Barger Compascuum)

    Wij schiet met scharp (Fluitenberg)

    Zie ook:
  2. winterijzers

    Dat pèerd stiet veerkant op scharp

    Hij stiet op schaarp

    Zie ook:
  3. klaar zijn

    Het geweer stiet op scharp (Padhuis)

    Zie ook:
  4. Oonze Klaosien steet altied op schaarp; der ontkomp heur niks (Diever)

    Die stiet op scharp um te helpen (Geesbrug)

    Die man, daor moej veurzichtig met weden; die stiet aaid op scharp

    Hij steet op scharp, het mut neug gebeuren (Pesse)

    Zie ook:
  5. scherpe kant(Midden-Drenthe)

    Hie veuil met zien haand op het schaarp van het mes (Eext)

    Zie ook:
  6. grit(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Diggels weurden ok wal fienslagen tot scharp veur de hoender (Nieuw Dordrecht)

    As de kippen gien scharp genog kriegt, bint de doppen niet stark (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...