schatten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. schatten, ramen, taxeren

    De pèerden worden twei keer in het jaor schat veur het pèerdefonds (Wapse)

    Ik schadde hum aordig aolder as ij (Sleen)

    Vandaag kommen ze de biest schatten (Borger)

    Ik schatte dat er zo'n dikke honderd meinsen waren (Elim)

    Hoe zwaor het is, dat valt moeilijk te schatten (Geesbrug)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...