scheet
Hij leut een scheet, het worde oe zute op de tonge (Elim)
As hij een scheet dwars veur het gat zitten hef, is hij al bij de dokter (Klazienaveen)
Mien zuster wil een Poolse scheet doen
Hij hef dat veur een schiet en een scheet vort edaone
Het kost mar een beetien: een scheet en een paar knikkers, ...en drei knikkers (Hoogeveen)
en zeuven knikkers (Oosterhesselen)
Hij mak van een scheet een dunderslag
Dat is mor even ain poep en ain scheet
In een poep en een scheet was hij klaor
Hie hef een scheet in de mus (Sleen)
in het oor
Het blinkt as een scheet in de maoneschien (Nieuw Schoonebeek)
IJ hebt een streep trökken, zo schief as een scheet (Oosterhesselen)
Ik bin zo slap as een scheet (Vries)
niets
Hij is gien scheet veur het gat weerd (Diever)
Het lop op een scheet oet (Eext)
Der was gien scheet an (Roderwolde)
persoon
Dat scheet wet alles beter
Wat een scheet van een wicht
Wat een bange scheet (Barger Oosterveld)
klein gezwel, strontje
Die hef een scheet op het oog (Anloo)
Een harde scheet en een weke dreet en een neerswis zöt men geern op een Herendis