schemern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. schemeren

    De kiender koomt al niet meer bij lochten in huus, want het begunt al aordig te schemern (Koekange)

    Het schemert mij veur de ogen (Weerdinge)

    Zie ook:
  2. in de schemering zitten

    Wij doen de laampe nog niet an, wij willen nog even schemern (Erica)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...