schenken overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. cadeau geven

    Zij hef die laampen indertied an de karke schunken (Ruinerwold)

    Hij meent dat hum alles eschunken wordt (Pesse)

    Zie ook:
  2. inschenken

    Zie schenkt daor een beste borrel (Sleen)

    Op de bruloft mussen de vrouwlu koffie schenken (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...