scheuken onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: scheukeln (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), schuken (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. schurken, wrijven

    Wat zitst te scheuken, hest jeuk an het gat? (Schoonebeek)

    Het peerd scheukte hum an een boom (Diever)

    Hij scheukte net zo lange deur het volk, tot hij vlak veuran stun (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. onrustig bewegen

    Hij zat niet op zien gemak, hij dee niks as scheuken (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. schudden(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij scheukt het oet van het lachen (Sleen)

    Hie scheukte nog een paor maol en doe was de bigge dood

    Zie ook:
  4. schommelen

    Toen scheukte hij naor veurnuus

    *De schuldige scheukt

    Bron: J. Poortman Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...