schien II -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: schenne

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. scheen

    Det kleine jong schupte zien va veur de schienen, det het knapte (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. Hie hef hum aordig het vuur an de schienen legd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...