regelen, ordenen
Zij was an het blommen ien de vaze schikken (Hoogeveen)
Ik mut de boel een beetie schikken
aanschuiven
Zuw even bij taofel schikken? Dan kuw gauw eten (Eext)
Schik jou an
passen
Kom mörgen mar, het schikt mij vandaog niet (Gasselte)
opzij gaan, opschuiven
Schik is wat, dan kan ik der ok bie zitten (Barger Oosterveld)
Schik! is tegen een peerd; schik is wat op, tegen ein, die naost je zit (Roderwolde)
Wil ie een beetie schikken, dan kan ik der ok langes (Hooghalen)
Hij schikt as een loes op een teerkwast, ...teertun
tot een schikking doen komen
Het komp tussen die buren niet tot een proces, zij hebt de zake eschikt (Hoogeveen)
De pelitie zee: woj schikken of ofkopen? (Eexterveen)
vlotten(Midden-Drenthe)
Ik bin de hele dag late, het wark wil niks schikken (Hijken)
(wederk.) berusten, schikken
Ik zal mij der wel in schikken mutten, mar
mit iens bin'k ter niet (Ruinerwold)
IJ moet je schikken naor je mèerdere (Oosterhesselen)