schipperen, naar omstandigheden handelen
Hij mus overaal tussendeur schippern (Emmer Erfscheidenveen)
Wij mön altied schippern um rond te komen (Meppel)
voor elkaar krijgen, overleggen
Dat mutte wij mar zien te schippern (Kerkenveld)
Wij zult dat samen wel schippern (Nijeveen)