schoeren I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe
  1. betrekken van de lucht, dreigen van een (onweers)bui

    Daor schoert een buie (Hoogeveen)

    De locht begunt te schoeren (Diever)

    As de locht begunt te warken, dan zeg wij: het schoert daor wel (Ekehaar)

    Zie ook:
  2. fronsen

    Hie schoerde al boven de ogen, hie begunde donkere kroezen te trekken

    Bron: Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...