schoft III -en, de
  1. lichaamsdeel, schoft

    Dat pèerd hef de schoft te leeg (Sleen)

    Het peerd wordt bij de schoft meten, hoou groot as e is (Eext)

    Ik hebbe vaste wat kaolde lene, de schoft döt mij zeer (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. bochel(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die hef altied al een schoft had (Geesbrug)

    schoftien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...