schol I -len, de, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: scholle (Zuidwest-Drenthe), scholle(gien)

  1. vaak mv. of verkl

    Zie ook:
  2. ijsschots

    Achter de bok an aover de schollen lopen en dan mit natte voeten in huus komen (Hollandscheveld)

    Wie bint an het scholties lopen west op het ies (Roswinkel)

    De jonges waren an het schollegien trappen (Hoogeveen)

    schollen trappen (Een)

    Schollegies trappen deuden wij op het ies as der een schip deurgaon was (Klazienaveen)

    Zie ook:
  3. ruwe plank(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    De ziedkaante van het schuurtie waren schollen (Anloo)

    Veur het dichtspiekern van dat diel van de schuur kuw wal schollen gebruken (Hooghalen)

    Wie hebt van schollen een boete timmerd (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  4. ondiep omgeploegde voor(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    In schollegies leggen is undiep ploegen (Schoonebeek)

    As het laand vaalgd is lig het in schollegies (Roderwolde)

    op schollegies (Gieten)

    De stoppel wör veur de winter wel op schollegies plougd (Eexterveen)

    schobbegies

    Zie ook:
  5. los bruggetje(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Vrogger kuj met een schol de Vecht in Duutsland over (Padhuis)

    schaol II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...