schommelen
De kinder waren op kostal an het schommeln (Rolde)
ruikern
onregelmatige bewegingen maken
Dat voor schommelt geweldig, kiek oet dat e niet umvalt (Sleen)
Zij is te dikke um gewoon te lopen, zij schommelt er aover
De temperatuur schommelt aal rond de twentig graden (Barger Oosterveld)
Daor komp Meine ook nog anschommeln (Ruinerwold)
Dat peerd schommelt er over
Bij een slechte weg staot de melkbussen op de wagen te schommeln (Dalen)
rondlopen, scharrelen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Hie löp ok wèer achter die wal te schommeln; wat zul e daor oetvreten? (Sleen)
in
het schommelt er um
Het schommelt er een beetien umme, ow het redt mit heui van het jaor (Ruinerwold)
Zij leup op het lèeste; het schommelt er um
Het schommelt er om, of hij hangt an de latten (Schoonoord)