schoren I overgankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: scharen (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), schaoren (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. stutten, schoren

    Een hek of een draodpaol op de hoouk wordt altied schoord (Anderen)

    Een hekkepaol moej schaoren, aans steet ie altied lös (Wapse)

    Wij moet die schuur schoren, aans kan e wel ies umvallen (Ekehaar)

    Schoor dat gebint maar goud (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...