schoren II onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: schorren (Zuidoost-Drenthe)

  1. schurend schuiven

    Hie schoort met de stoel achteroet (Sleen)

    Die deur wil niet dicht, die schoort over de drömpel (Eext)

    Zit toch neet altied te schaoren, gaot toch ies rustig zitten (Fluitenberg)

    Zie ook:
  2. schurken(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Hij schorde zuk an de paole (Barger Oosterveld)

    scheuken, schobbem II

    Zie ook:
  3. (zwz, md), in

    er tegen schaoren

    Wij mussen de hele weg tegen de wiend op schaoren (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...