schroeten onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe
  1. opscheppen, opschepperig schreeuwen

    Ien een haarbaarge op Koekange hef e ziten schroeten en blaozen en doe ruzie emaakt (Ruinen)

    Die kerel kan schroeten, daor is het ende van weg, en hij hef nog gien nagel um het gat te krabben (Ruinerwold)

    Schroeten as een scheepsjager (Elim)

    Schroeten en in de broek drieten is gien kunst

    Schroeten en in de broek drieten, dat is alles, wat e kan

    Zie ook:
  2. schelden(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Dat kan e, iene de hoed vol schroeten (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...