schrokken werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. gulzig eten

    Moej hum ies zien schrokken; hie is ok bang dat e niet genog krig (Sleen)

    Hij kun wel in gien weke eten ehad hebben, hij schrokte alles naor binnen (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...