schuppen II werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)
  1. schoppen

    Ie mön opholden tegen die deure te schuppen (Meppel)

    Aj niet umliek wilt, za'k oe onder de konte schuppen (Ruinerwold)

    in de kont schoppen (Eexterveen)

    Mien va zee vroeger: IJ mugt gien dier schuppen (Oosterhesselen)

    Je mag die jong niet weer veur de benen schuppen! (Drouwen)

    Hij schopte hom, woor hij hom mor raoken kon (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  2. Gèert hef het aordig wied schupt

    Zit toch niet zo'n lawaai te schuppen, de buren slaopen al (Coevorden)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...