niet goed in orde, lam, slap
Ik was glad seupel in de beeinen van dat heeile èend lopen (Eext)
Seupel is net gien kramp (Norg)
Seupel is neit veul macht in het bein, wat dovig gevuil, neit slim pienlijk (Vries)
Een seupel kind
Ik haar de heile dag haard an het wark west, de heile pokkel is mai zo seupel as wat (Roderwolde)
Seupel is stief en ongemakkelijk (Anderen)
(...) hoe gammel en seupel, dat ik en ij wassen, doe we daor bij naacht over dat veld kwammen
vochtig
Zie ook:gevoelig van huid, zodat men bij de minste aanraking pijn voelt
Zie ook: