slachterij de
  1. het slachten

    Slachterij an huus gef een hiel drokte (Ruinerwold)

    Met de slachterij hef de buurvrouw oes nogal hulpen

    Wai hebben de slachteraai an kaant (Roderwolde)

    Zie ook:
  2. het geslachte, de slacht

    Slachterij is duur tegenwoordig (Borger)

    IJ mugt hum ok wal een stukkien slachterij doen (Sleen)

    As de aolde slachterij op was, weur der een veurslachtertien slacht (Nieuw Dordrecht)

    De slachterij stund goud under de pekel (Roswinkel)

    Zie ook:
  3. slagerij

    Hannes hef hier een neie slachterije laoten bouwen (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...