slakken overgankelijk, werkwoord, zwak

Ook: slakkern

Bron: Drentsche Volksalmanak & Drentsche Volksalmanak
  1. drinken met de tong(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    Die kat har net weer een beetien melk slakt (Sleen)

    De hond is an het slakken (Roderwolde)

    De hond slakt water (Nieuw Schoonebeek)

    Zie ook:
  2. morsen(Zuidoost-Drenthe)

    Loop niet zo te slakken (Barger Oosterveld)

    Slak niet zo mit het soepeten (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. hunkeren

    Wil e gien roggenstoet eten? Der komp nog een tied dat e der naor slakkern zal

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...