slee II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: slei (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. ruw, stroef

    Ik heb de mond zo slee, het zal wal van de bezen kommen (Oosterhesselen)

    Van dei zoere appels krieg ik zukke sleie tanden (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. geringe ontsteking door het eten van nieuwe, rauwe vruchten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...