slicht bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. glad, vlak, effen

    Hij hef de tune mooi slicht maakt (Hijken)

    Dat was een mooi slicht stukkie holt (Klazienaveen)

    een mooi blok om de laimen dele slicht te steuten (Valthermond)

    Het was een slichte kleur

    Sommige vrouwlu bint van veuren zo slicht

    Dou de lepel man slicht vol (Barger Oosterveld)

    Dat is mooi slicht draod

    Die koe hef van die slichte hoorns

    Zie ook:
  2. eenvoudig

    Een slicht soldaot, die hef niks op de kraege (Dwingelo)

    Een slichte rok steeit heur beter as eein met plooien (Eext)

    Zie ook:
  3. niet bewerkt, zonder figuren

    Bij rouw drugen de vrouwlu een slichte mus over het ooriezer (Padhuis)

    Hou braaist dat, slicht of met ribbels? (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  4. eenvoudig van geest(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die hef niet veul under de pet, die is wat slicht (Anloo)

    Zie ook:
  5. laag, van klompen

    IJ hadden hoge klompen en slichte klompen

    sliddeklomp

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...