slof I -fen, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: sloffe (Zuidwest-Drenthe)

  1. pantoffel zonder hak, slof

    Mulen waren mit leren zolen en gien hakken, sloffen waren hielemaole van zacht materiaal (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. Hij schöt uut de sloffe

    Ik bin der niet an toe ekomen, het is in de sloffe blieven zitten

    Hie giet op sloffies de deur oet

    Hij kan het op zien sloffies an

    Hij komp er op een schou en een slof langes (Emmer Erfscheidenveen)

    Hij komp er op sloffen

    Hij luip hom het vuur oet de sloffen

    Het mannegie zit bij het wief onder de sloffe

    Dat is niet volgens de slof

    's Zondags mörgens vief uur is oons Annegien al in de sloffen

    Zie ook:
  3. deel van de ploeg

    De sloffe was de strieker achter de schulpe van de ploug (Barger Compascuum)

    De sloffe drokt de vore wat uut (Dwingelo)

    De slof is dat deeil van de plooug, waoras de plooug op steunt (Eext)

    zit onder de pan (Roderwolde)

    Het glie-iezer nuimden ze slof, maor der zat ook een slof an de maaibalk (Eexterveen)

    *Sloffien lopen: met hiel grote sloffen achteroet lopen en dan miestal nog met een schötteltien in (Oosterhesselen)

    ..., dan muzzen de wichter op sloffen lopen en goud an de lien hangen (Eexterveen)

    Sloffien jagen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...