sloppen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. glijden van te groot schoeisel

    Die aolde schoenen begunt mij aordig te sloppen (Ekehaar)

    Dat sloppen begunt mij te vervelen, ik heb aaid de hakken van de hosen (Sleen)

    slokken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...