snoer
Het snoer van het striekiezer is stukkend (Roderwolde)
Ik har zo'n dikke vis an de hengel en toen knabde het snoer en toen har ik weer niks (Drouwen)
Het snoer van de visangel zal hielemaole in de wiere (Geesbrug)
kralensnoer
Wat heb ij een mooi snoer parels (Schoonebeek)
groot getal, lange rij
Een snoer wichter
De ganze snoer