snorren I onbepaald, wijs, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)
  1. vrijen op een spinmaal

    Jongs zeden:Wij gaot hen snorren, daor bint spiensters (Sleen)

    *De wichter, die moet snorren/ Van sjoerum, sjoerum tralala/Ze moet de jongs wat porren/Snor, snor,

    snor II

    Bron: Driemaandelijkse Bladen voor taal en volksleven in het oosten van Nederland Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...