snorren II overgankelijk, werkwoord, zwak

Ook: snurren

  1. pakken

    Zie hebt hum snord bij het streupen (Borger)

    Zie ook:
  2. graaien, zoeken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hie hef alles bij mekaar snord (Sleen)

    Ik heb al ies ien det lagien esnord (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...