snorren III onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. een snorrend geluid maken

    De kachel en de katte, die snort (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. (hard)rijden

    Wat snort wij er mooi over (Gasselte)

    Hie snorde an mij langs (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...