Ook: snök (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), snokop (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
hik
Of heb ie de snok? Drink mar ies wat (Nijeveen)
Het is niet gevaorlijk, mar bar lastig, aj de snuk hebt (Oosterhesselen)
Aj de snik hebben moej een koppie sukker pakken (Westervelde)
de adem inholden (De Wijk)
Ik en snuk gungen over het meer/Snuk bleef oet en ik kwam weer (Zeyen)
Ik en snuk gungen over de brug/Ik kwam weer en snuk bleef terug
Zeuven slokkies waoter slikken zunder hikken (Tweede Exloërmond)
Heur wat vertellen, wat ze niet graeg heuren wolden, zodat ze kwaod worden en dan gung de hik vaeke (Vledder)