suizen
Het soesde mij in de oren (Padhuis)
Heur de wiend ies deur de bomen soezen (Dwingelo)
onzin kletsen(Kop van Drenthe, Veenkoloniƫn)
Je bennen dik an het soezen (Norg)
Hai soest er mor wat in om (Valthermond)
Ik bin hier neet gekomen om te soezen of te boezen
broedneuger
snel gaan
Hij soesde mie met een vaort veurbij (Emmer Erfscheidenveen)
Die vlint soesde mij bij de kop langs (Gasselte)
dutten
Hie soesde morzo weg (Sleen)
Hij zat ien de grote stoel wat te soezen (Hoogeveen)
zeuren
Hol nou mor ies op te soezen (Hijken)
Zit een ander niet zo um de oren te soezen (Barger Compascuum)